Met ons begint de illusie van de onvoorwaardelijke liefde. Het verleden heeft een meervoud en we zijn in vrije val, we vielen.
We kijken naar de ander om onszelf aan te lengen. Jij tekent mijn handen bij wijze van voorspel, en zorgt voor deze plek als bestond ze echt. Ik vervloek je suikerkick. Vandaag praten we niet.
Je neemt ruimte in zoals televisies in dozen vol piepschuim kinderkopjes incasseren. Een materie zonder tweede leven verzacht de teleurstelling van een bestemming.
Je weet dat ik lieg als ik zeg: Ik wil dat je weggaat ga weg.
Iedereen weet dat ik lieg als ik zeg: we wringen ons in bochten.
Neerwaarts kijkende hond, opwaarts kijkende hond, het idee van een monogame relatie.
Vaak ijsbeer je door de ruimte alsof je iets zoekt. Maar alle spullen hier zijn van mij en ik weet dat je gewoon wil dat ik naar je kijk.
Soms sluiten je handen (te groot voor je frêle lichaam) zich om mijn hals. Maar we spelen maar.
We oefenen voor later: hoe elkaar kapot te maken.
Je zegt: dank je voor je ogen (dit alles is gelogen)
Je zegt, en nu echt: de stilte na een stuk van Mozart is nog steeds Mozart.