Ik begrijp niet hoe hij bestaat. Hoe zacht hij is maar hoe wild hij is hoe veel te groot
zijn handen voor zijn lichaam zijn alsof ze de nadruk willen leggen op aanraken
aanraken aanraken. Hoe hij zijn benen kruist ze dan delicaat van kant wisselt
voor zich uit staart, daarmee al het licht vangt.
De onrust in zijn lijf als een Franse ‘r’.
Ik begrijp niet hoe hij bestaat. Hoe hij soms een man van meerdere levens, dan weer een jongen
van tien. Hoe hij graaiend van woede ijsbeert in zijn eigen hoofd, zich een weg door de wereld
zwijgt, dan weer zo licht op zijn voeten door de kamer danst, het donsdeken als cape.
Het verdriet in zijn ogen beweegt met de getijden en we verdrinken
verdrinken verdrinken in het ondiepe deel van ons leven samen.
Ik begrijp niet hoe hij bestaat, houd hem tegen de zon in
in de hoop de nerven te kunnen tellen.
Soms heeft een mens vooral tegenlicht nodig.